Portret van Leiden
Dit boekje is geschreven om u te vertellen hoe het in Leiden in het huidige
tijdgewricht is gesteld, hoe de stad zo geworden is en hoe deze naar de
verwachting van het Leidse Gemeentebestuur zal uitgroeien.
Het is dus een portret van de stad in verleden, heden en toekomst.
Van harte hoop ik, dat dit "Portret van Leiden" zal bijdragen tot begrip voor
onze stad en voor de gedachten, die het gemeentebestuur zich omtrent haar
ontwikkelingsmogelijkheden heeft gevormd.
Ter ondersteuning van een constructief beleid kan de gemeente Leiden zulk een
begrip bij alle betrokken niet missen.
De burgemeester van Leiden,
Jhr. mr. F. H. van Kinschot.
Leiden is een groeiende stad, beklemd tussen zich snel mee ontwikkelende
randgemeenten.
Een stad, die worstelt met een tekort aan mogelijkheden.
Er is een tekort aan ruimte voor een zich gezond ontwikkelende industrie.
Er is een tekort aan ruimte voor de ontwikkeling van het economisch, cultureel
en maatschappelijk leven van Leiden als regionaal centrum.
Er is een tekort aan ruimte voor een goed verloop van de reconstructie van de
binnenstad
En vooral ook is er, binnen de huidige gemeentegrenzen, een tekort aan ruimte
voor de historisch met Leiden verbonden, nationaal en internationaal
belangrijke Universiteit.
Bijna de helft van de Leidse beroepsbevolking werkt in de industrie. Vele oudere
fabrieken, die zich als een koekoeksjong te midden van armelijke
arbeidersbuurten nestelden, hebben thans de neiging om zich in nieuwe sterk
gemechaniseerde bedrijven met gespecialiseerde arbeiders naar de stadsrand
te verplaatsen.
De textielnijverheid, de traditionele industrie van Leiden, is echter in deze stad
niet meer de belangrijkste werkgeefster. Er werken drie maal zoveel
werknemers in de metaalindustrie, die zich de laatste decennia sterk heeft
ontwikkeld: in de jaren van 1950 tot 1960 steeg het aantal werknemers in deze
bedrijfstak met bijna 55%.
Het aantal arbeiders in de voedings- en genotmiddelenbedrijven in Leiden is
bijna even groot als dat in de textielindustrie(omstreeks 1500); het aantal
werknemers in de grafische bedrijven,plm 1350, komt er tamelijk dichtbij. Ook
de bouwnijverheid, met ruim 3000 werknemers, is een belangrijke bedrijfstak.
Opmerkelijk is de vestiging van een zevental Amerikaanse bedrijven binnen de
gemeentegrenzen, die zich overwegend bewegen op het gebied van de fijne
mechaniek.
De gestage uitbreiding van de Leidse bedrijven en de vestiging van nieuwe
industrieën, vooral na de Tweede Wereldoorlog, zijn er de oorzaak van dat de
voor industriële doeleinden bestemde grond binnen de gemeente Leiden zeer
beperkt is geworden. Er is thans practisch geen nieuw industrieterrein meer uit
te geven.
Wat nog over is, is een nog onontgonnen gebied: de Waard, van tamelijk
geringe oppervlakte, dat bestemd moet worden voor de bij de
stadsreconstructie noodzakelijke verplaatsing van binnenstadsbedrijven, die
economisch aan dit stadsdeel zijn verbonden.
Een recente schatting heeft geleerd, dat de ruimtebehoefte voor de verplaatsing
van bedrijven zeker 34 hectare zal bedragen, waarvan binnen de huidige
gemeentegrenzen niet meer dan 18 hectare te vinden zal zijn.
Er is in Leiden dus een tekort aan mogelijkheden, zowel voor de normale
uitbreiding en groei van de industrie als voor de verplaatsing van de bedrijven,
die ten gevolge van de reconstructie van de binnenstad daaruit moeten
verdwijnen.
Wel kunnen op den duur industrieterreinen worden gevonden in de daarvoor
bestemde Grote Polder in de gemeente Zoeterwoude.
Om dit industriegebied tot ontwikkeling te brengen, hebben de gemeenten
Zoeterwoude en Leiden een industrieschap gesticht. Het betreft hier in de
eerste instantie een terrein van 55 hectare, dat ca. 35 hectare exploitabele
grond zal opleveren. Er is al een lange lijst van ongeduldige gegadigden. De
verwerving van de grond voor deze enige uitwijkmogelijkheid voor de Leidse
industrie gaat nog echter zeer moeizaam.
Een traditie op het gebied van de handel blijft alleen bestaan als ze levend en
gezond is.
Hoewel het verkeer moeite heeft om zich door het middeleeuwse patroon van
de Leidse binnenstad te persen, handhaaft zich in het hartje van de stad, ten
dele nog steeds aan de zelfde oevers van de oude rijnarm, de wekelijkse
zaterdag markt, dezelfde markt die ook in 1360 al een zaterdagse weekmarkt
was.
Leiden is sterk door het marktleven getekend. Een menigte straatnamen
herinnert aan het drukke marktgedoe door de hele stad:een Vismarkt,
Botermarkt, Aalmarkt, een Turfmarkt, Houtmarkt, Boommarkt, een
Bloemmarkt, Garenmarkt en Beestenmarkt, een Varkensmarkt, Kalvermarkt,
Lammermarkt en Kaasmarkt.
Reeds in de vroege middeleeuwen betaalden de omliggende dorpen mee aan
het onderhoud van de Visbrug, waar ook hun ingezetenen vis kwamen kopen.
Reeds sinds oude tijden verbindt een overdekte brug, de Korenbeurs, de
markten aan beide oevers van de oude Rijnarm.
Niet alleen historisch echter is Leiden een marktplaats en streekcentrum. Ook in
de tijd van de supermarkt handhaaft zich de weekmarkt onder de linnen
kraamdaken en heeft zij zich tot op de woensdag uitgebreid. Op deze markt
komt één van de drie bezoekers van buiten de stad.
En het zijn niet alleen de weekmarkten die een streekfunctie vervullen: de stad
telt een 2000 winkels. zó veel dus voor een stad van nog geen 100.000 zielen,
dat duidelijk wordt dat deze winkelstand voor een goed deel op klandizie uit de
omgeving moet zijn ingesteld.
Hoewel Leiden en omgeving in het kader van de snelle ontwikkeling van de
Randstad Holland een sterke verstedelijking vertoont, de stad is en blijft een
agrarisch centrum.
Het is de grootste schapenmarkt van Europa, waar in 1963 een 93.000
schapen en lammeren werden aangevoerd, basis van een belangrijke export
naar Brussel, Parijs en Londen.
Ook de Leidse markten voor runderen en kalveren vervullen een belangrijke rol
in de Nederlandse agrarische wereld: in dat zelfde jaar passeerden hier een
33.000 runderen en kalveren, en ruim 30.000 varkens en biggen de markt.
Ofschoon er Leidenaars zijn die op dinsdagen en vrijdagen genieten van het
feit, dat de knorrende loeiende, blatende en kakelende have nog in de
binnenstad wordt gelost, gemarkt en geladen, dat de café's rond de oude
marktpleinen blauw zien van de tabakswalm en zo vol zitten met handelende
handelaars, dat de deuren haast niet meer open of dicht kunnen, het is voor dit
marktbedrijf èn voor de steeds drukker wordende stad noodzakelijk, dat er
moderne voorzieningen worden getroffen.
Op een terrein (9,5 ha) ten noord-oosten van het station is een grote
veemarkthal, met een oppervlakte van 8000 vierkante meter, omgeven door
ruime parkeerplaatsen ontworpen. Met de bouw wordt nog slechts gewacht tot
de rijksgoedkeuring op dit plan verkregen is.
Het gebied, waarvoor Leiden een centrumfunctie vervult, strekt zich uit over het
zuidelijk deel van de bollenstreek tot omstreeks Lisse; oostwaarts tot Alphen
aan den Rijn en zuidwaarts tot Zoetermeer en tot voorbij Voorschoten,
westwaarts tot Katwijk en Noordwijk aan Zee.
Leidens streekverzorgende functie beperkt zich uiteraard niet tot het markten
en winkelen. Ook in de sector van cultureel, maatschappelijk en sociaal verkeer
vervult de stad een dergelijke functie, waarbij zeker de rol van de ziekenhuizen
genoemd kan worden.
Op de leidse m.u.l.o.-scholen is 33% van de leerlingen uit de omgeving
afkomstig. Voor het buitengewoon lager onderwijs is dit percentage 40%; voor
het nijverheidsonderwijs niet minder dan 53%.
Het aantal leerlingen van buiten de stad is echter het grootst bij het V.H.M.O
en kweekschool onderwijs: 62%.
Voor elk van de hierboven genoemde functies van de stad zijn adequate
voorzieningen nodig, opdat Leiden voor bewoner en bezoeker aantrekkelijk
blijve: markten en winkelvoorzieningen maken reconstructie en verruiming van
de binnenstad noodzakelijk. Dat het moderne onderwijs meer rust en ruimte
vraagt, meer voorzieningen voor de lichamelijke opvoeding ook, behoeft
nauwelijks nog betoog.
In een tot aan zijn grenzen volgroeide stad, beklemd tussen zich snel
mee-ontwikkelende randgemeenten, wordt het moeilijk om het
groeiproces op efficiënte wijze in juiste banen te leiden, als al te vaak
de meningen uiteenlopen.
Leiden en de industrie
Introductie
Leiden als marktplaats en streekcentrum
Gemeentelijke brochure uit 1964, Bijlage van de Oude Leidsche Courant
Leiden en de universiteit
De verwevenheid van de Leidenaar met zijn Universiteit zou kunnen worden
afgeleid uit het feit dat de kamerverhuursters vroeger voor hun raam een bordje
zetten met "cubicula locanda". Maar dit kamerverhuurbedrijf is niet de enige
betrekking van Leiden met de Universiteit. Het is er trouwens een die in deze
vorm steeds minder belangrijk wordt.
Varieerde tussen de oorlogen het studentenaantal tussen 1500 en 2400, en
woonden de studenten haast allen in de Leidse "ploerterijen", na de Tweede
Wereldoorlog steeg dit aantal van 3300 in 1946 tot 6800 thans.
Door menigvuldige oorzaken woont een derde deel van deze studenten nu
buiten de stad. Het is zonder meer duidelijk dat dit grotere aantal niet meer in
de traditionele kosthuizen van weleer te huisvesten is. De factuur van de huidige
stadsuitbreidingen en de huisvestingssituatie van de eigen bevolking maakten
het onmogelijk om deze grote hoeveelheid te absorberen.
Er is een ontwikkeling gaande in de richting van de speciale
studentenhuisvesting. De stichting Studentenhuisvesting Leiden verleent op het
ogenblik onderdak aan 1050 studenten. Hiervan zijn er 450 in nieuwe speciale
studentenflats ondergebracht. 600 wonen in een veertigtal grote oude panden,
verspreid over de Leidse binnenstad. De stichting werkt aan plannen voor de
huisvesting van nog 1000 studenten, van wie er 300 in oude panden zullen
kunnen wonen, de anderen in nieuw te bouwen flats.
Wel blijven door de verbeterde verbindingen in de Randstad velen thuis wonen,
maar meer uitgebreide plannen zullen nodig zijn, omdat in 1980 het aantal
studenten 10.000 tot 12.000 zal bedragen, van wie er toch altijd 8.000 à 10.000
binnen de Leidse aglomeratie moeten wonen.
1980: dat is over 15½ jaar.
Doch het probleem van de Leidse Universiteit is bij lange na niet alleen het
probleem van studentenhuisvesting.
In 1959 heeft een door de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
ingestelde bouwcommissie, die een onderzoek moest doen naar de behoeften
van deze Universiteit in de nabije toekomst, geconcludeerd dat een
bouwprogramma verwezenlijkt moest worden waarvan de kosten in dat jaar op
250 miljoen gulden werden geschat.
Met het verwezenlijken van dat programma is men volop aan de gang. Nabij het
in de jaren twintig en dertig gebouwde Academisch Ziekenhuis werd onder meer
een diagnostisch centrum gesticht, dat dit jaar gereed komt en dat meer dan 22
miljoen gulden heeft gekost.
Vergelijkt men de huidige terreinbehoefte van de Universiteit eens met de
oppervlakte van de stad, waarin deze in 1574 werd gesticht, dan is zij haast
twee maal zo groot als de hele stad van toen. Vergelijkt men deze
terreinbehoefte met die van de huidige Leidse industrie, dan dient achter de
eerste 190 hectare te worden ingevuld, achter de tweede 136 hectare.
Om deze stormachtige ontwikkeling anders te schetsen:
In 1950 bedroeg het totale aantal personeelsleden, inclusief die van het
Academisch Ziekenhuis en 121 hoogleraren: 1525. Er waren toen 4250
studenten.
In 1962 was het aantal personeelsleden, inclusief die van het Academisch
Ziekenhuis en 259 hoogleraren, gegroeid tot 3456. Er waren toen 5825
studenten.
Naar schatting zullen er in 1970 in totaal 5190 personeelsleden zijn, waaronder
290 hoogleraren, en omstreeks 8550 studenten.
1970: dat is over 5½ jaar.
Deze snelle ontwikkeling zal zich nog wel even voortzetten. Zij is immers een
gevolg van de stormachtige evolutie van de wetenschap en van de grote
behoefte die de Nederlandse industrie heeft aan wetenschappelijk en technisch
personeel.
De industrie heeft bijvoorbeeld op het ogenblik behoefte aan evenveel chemici
als ingenieurs en de mijnbedrijven besteden de helft van hun wetenschappelijk
budget aan chemisch onderzoek. Is het dan een wonder, dat waar vroeger twee
hoogleraren stonden, er nu zes de handen vol hebben en dat de staf moest
worden verviervoudigd?
Is het vreemd dat waar bijvoorbeeld in 1952/53 874 studenten in de faculteit
der wis- en natuurkunde stonden ingeschreven, dit aantal negen jaar later, dus
in 1961/62, 1551 bedroeg?
Op deze wijze zijn dus sub-afdelingen als die der natuurkunde, farmacologie en
biologie sterk toegenomen.
Was vroeger de faculteit der rechtsgeleerdheid verreweg de grootste, na de
oorlog werd deze naar de kroon gestoken door die der medicijnen, nu door die
der wis- en natuurkunde.
Overal waar dat mogelijk was is verbouwd, uitgebouwd. Desondanks zitten de
collegezalen - nooit op de toestroming van zoveel leergierigen berekend - vol.
Propvol.
Dat de B-faculteiten (dat zijn de faculteiten der genees-, wis- en natuurkunde)
in een tijd als deze ruime terreinen voor laboratoria en andere gebouwen nodig
hebben, behoeft weinig betoog. maar ook de A-faculteiten (dat zijn die der
godgeleerdheid, rechtsgeleerdheid, letteren en wijsbegeerte) hebben een
aanzienlijke ruimtebehoefte. Niet alleen omdat de wetenschappen als de
psychologie en de sociologie in de laatste decennia in sterke mate aan betekenis
hebben gewonnen.
Het komt voornamelijk hierdoor: voor de moderne studiemethoden schieten de
collegezalen tekort. Ook hier zijn andere werkruimten nodig: ruimten voor werk-
en discussiegroepen, welke bij de moderne studie een vaak zo belangrijke rol
zijn gaan spelen; ruimten voor bibliotheken en leeszalen, daar de hedendaagse
student nauwelijks meer in staat is zich een voldoende eigen bibliotheek te
verwerven, en hoogleraren zo klein behuisd zijn, dat ze niet meer over
adequate, rustige studeervertrekken kunnen beschikken.
In de oude gevangenis der Hollandse graven, 's-Graven Steen, is reeds een
dergelijk laboratorium voor de geest ingericht. Maar er zullen veel meer van
dergelijke, tussen dikke muren teruggetrokken rustige ruimten nodig zijn. Deze
zullen moeten worden gevonden in dat oude deel van de binnenstad, dat zo
dicht mogelijk rond de geboorteplaats van de Leidse Universiteit is gelegen.
Hier is een stadsreconstructie noodzakelijk, waarbij veel historisch schoon
gespaard moet blijven, waarin langs de slingerende groene singelgrachten oude
en nieuwe gebouwen en de halfronde domen der Sterrewacht uit het groen van
de bomen oprijzen en waar Van der Helm's torentje moet blijven spiegelen.
Waar vooral ruimte wordt geschapen, opdat de duizenden studenten rust en
afzondering kunnen vinden, die de studie mogelijk maken.
Hier is voor het terrein van een oude kazerne een nieuwe bestemming gedacht,
welke voor een belangrijk deel mede door de belangen van de Universiteit zal
worden bepaald. En aan de buitenzijde van de singels, maar vlak bij de oude
stad en in directe verbinding daarmee, zal een breed opgezet nieuw complex
Universiteitsgebouwen moeten verrijzen, waarvoor de plannen op het ogenblik
worden ontwikkeld. Om deze plannen tot uitvoering te kunnen brengen zal een
gedeelte van de bebouwing langs de Witte Singel, uit begin van deze eeuw ,
moeten worden geofferd.
Zoekend naar ruimte voor de B-faculteiten is men voortgegaan op de weg die
voor de oorlog reeds was ingeslagen: men heeft een terrein in gebruik genomen
en gereserveerd, bezijden het inmiddels veel te klein geworden complex van
gebouwen van het Academisch Ziekenhuis, ten noordwesten van het station. Dit
gebouwencomplex zal eerlang, aan beide zijden van de Rijksweg Den Haag -
Amsterdam (die nog verlegd moet worden) een terrein van 140 hectare beslaan.
Allereerst worden de ziekenhuisgebouwen uitgebreid met gebouwen voor
kindergeneeskunde en psychiatrie. Behalve het al eerder genoemde diagnostisch
centrum zijn op dit terrein ook laboratoria in aanbouw voor chemie en
biochemie. Verder komen hier nog andere gebouwen voor de medische faculteit
en voor die van de wis- en natuurkunde. Voorts moet hier een nieuwe hortus
botanicus een plaats vinden.
Hoe noodzakelijk die voorzieningen zijn, blijkt iedere dag weer in het
Academisch Ziekenhuis, dat na de hierboven beschreven snelle groei
onvoldoende ruimte biedt voor de opleiding van studenten, assistenten en
specialisten, met als gevolg, dat velen gedwongen zijn elders in het land te gaan
werken, te ver om tot een voldoende wetenschappelijk contact te komen.
Eveneens blijkt uit het feit, dat er voor nieuwe superspecialismen, die zich in
Leiden ontwikkelen, te weinig ruimte is, zelfs voor zulke uiterst belangrijke
specialismen als de cardiologie en de thorax-chirurgie, op welk gebied Leiden
zich een grote naam heeft verworven. Zo ergens, dan zijn hier ingrijpende
moderniseringen en uitbreidingen noodzakelijk, opdat een instelling van
nationale en internationale importantie zijn betekenis kan behouden en
vergroten.
Voor dit belangrijke instituut, dat zijn historische plaats binnen de Leidse
gemeenschap heeft gevonden, en dat in deze tijd van wetenschappelijke en
maatschappelijke stroomversnelling een voor de hele Nederlandse, ja
internationale gemeenschap belangrijke ontwikkeling blijkt te hebben ingezet,
moet ruimte worden geschapen. Dit moet geschieden op een zodanige wijze, dat
deze wetenschappelijke samenleving een efficiënte eenheid blijft vormen en
haar contact met het cultuurgoed van eeuwen blijft behouden.
Om deze enorme groei van de Universiteit, zo onverbrekelijk met de
stad verbonden, mogelijk te maken zijn dus uitgebreide en goed
gelegen terreinen nodig.
Het is de overtuiging van het Leidse Gemeentebestuur, dat deze binnen
de gemeentelijke begrenzing van Leiden moet liggen, opdat dit bestuur
voor deze huisvesting de gehele en ongedeelde verantwoordelijkheid
kan dragen.
Stadsvernieuwing
Binnen het kader van wat nu omtrent de Universiteit, de handel en de industrie
en, terzijde, ook reeds omtrent het wonen en het verkeer is gesteld, ligt de
opdracht ten opzichte van de vernieuwing en reconstructie van de Leidse
binnenstad, waarvoor het Leidse Gemeentebestuur zich geplaatst ziet.
Er is een Universiteit met een aanzienlijk ruimtegebrek. Er zijn
centrumvoorzieningen - handelsvestigingen, banken, bestuursgebouwen,
scholen en culturele gebouwen - die, ten bate van de hele Leidse agglomeratie
en de ruimere omgeving, hier een plaats of méér plaats moeten vinden.
Er zijn middeleeuwse doorgangen, die zich verzetten tegen het verkeer van nu
en die de bloedsomloop van de moderne stad dreigen te stremmen. Er is meer
parkeerruimte nodig.
Er zijn industrieën die in het stadscentrum niet meer passen.
Er zijn woonwijken die aan onze eisen niet meer voldoen.
Er is een aanzienlijke culturele erfenis die moet worden behouden en levend
moet blijven in de moderne samenleving.
Gelukkig was Leiden , toen de stad zijn laatste krans van omwallingen kreeg, de
ruimste stad van Holland, zodat hier het stadsgebied binnen de singelgrachten,
in vergelijking met andere steden, tamelijk groot is.
Er kan heel wat gebeuren, maar er moet toch met voorzichtigheid worden
gewerkt als een oude stad moet gaan dienen als sociaal, cultureel en zakelijk
centrum voor een aaneengegroeid stedelijk woongebied, met in de toekomst
een bevolking van 220.000.
Zo is de situatie:
Van het tussen de singels gelegen stadsdeel (bijna 200 ha) is vooral het
oostelijk en noordelijk deel in verval geraakt. Het oudste stadsdeel, de kern van
de stad dus, is vrij goed gebleven en heeft zich steeds langs de natuurlijke weg
vernieuwd. De Universiteit bleek een sterke factor tot behoud.
Maar van de 6300 woningen in de volbewoonde binnenstad zijn er 3000 slecht.
Hiervan zouden er zeker 1000 onbewoonbaar verklaard moeten worden. In deze
binnenstad leeft 23% van de Leidse bevolking. Ook dit wijst op de noodzaak van
een sanering op grote schaal.
Bij die sanering zal echter - omdat de Universiteit, een uitgebreid
dienstenverkeer, de handel, de aan de kern gebonden nijverheid en het verkeer
veel meer ruimte vragen - een groot deel van de huidige bewoners moeten
worden verplaatst.Slechts een klein aantal woningen kan in de binnenstad
worden herbouwd. Voor 12.000 personen moet nieuwe woonruimte worden
gevonden.
Bij de sanenering moet dit worden bewaard:
•
de oude Rijnarmen, zo karakteristiek voor het Leidse stadsbeeld, grachten
als het Rapenburg, de Oude Vest en de Herengracht.
•
de prachtige oude kerken en hun omgeving,
•
de slingerende singelgrachten met de daarbij behorende plantsoenen op de
oude wallen,
•
de historische bebouwing tussen Rapenburg en Breestraat, welke tevens
behoed moet worden tegen overspoeling door nieuwe kantoor en
zakenvestigingen,
•
de beste en mooiste van de 32 historische leidse hofjes.
Zo kan de oplossing worden gevonden:
•
Het vervallen noordelijk en oostelijk deel van de binnenstad wordt voor
vernieuwing en functieuitbreiding gebruikt. Hier zijn grotere vestigingen
mogelijk, die dit stadsgebied een andere ,,schaal" zullen geven.
•
Het verkeer dat in de stad moet zijn , krijgt ruimte langs een vierkant van
zes rijstroken brede verkeerswegen rondom de City, met op de hoeken
ongelijkvloerse kruisingen. Deze hoofdwegen kunnen ontstaan door
dempingen en doorbraken in verkrotte wijken.
•
Het scheepvaartverkeer, dat nu binnen de stad het wegverkeer vaak in de
weg zit, wordt omgeleid door een kanaal, dat langs de huidige
zuidwestelijke grens van de gemeente wordt gegraven.
•
Kantoren, openbare gebouwen en binnenstadsbedrijven worden zoveel
mogelijk langs het wegenvierkant gevestigd.
•
De winkelstraten van het City-gebied zijn voor de voetganger. Achter deze
straten is ruimte voor parkeren en voor het verzorgingsverkeer.
•
Een uitbreiding van het aantal winkels zal komen rondom een nieuw
winkelplein benoorden de Haarlemmerstraat, van 80 bij 100 meter,
uiteraard met de daarbij behorende parkeerterreinen en een parkeergarage.
Dit plein schept tevens ruimte in de stad, die als vele oude vestingsteden ,
arm aan pleinen is.
•
De omgeving van het station wordt tevens cultuur- en vermaakcentrum. Er
komen een grote nieuwe schouwburg en andere stedelijke voorzieningen in
deze sfeer. In deze omgeving kan ook een aanlegplaats voor rondvaartboten
naar het merengebied komen.
•
In relatie tot dit trefpunt verrijst een agrarisch centrum met zijn, ook voor
grote tentoonstellingen geschikte veemarkthal als kerngegeven.
•
De uitbreiding van de Universiteit in de binnenstad zal van uitnemend belang
blijken voor het karakter van de Leidse stadskern. Deze kan, met de
levendigheid van de studentenhuisvesting, mensa, sociëteiten en
universitaire instituten, een unieke verrijking vormen voor dit gebied. Men
dient echter te streven naar een aanpassing en vernieuwing, die de
bouworde rondom het Rapenburg niet verstoort.
Deze reconstructie en vernieuwing van de Leidse binnenstad is een omvangrijke
taak, die met voortvarendheid maar tevens met de nodige omzichtigheid en
bedachtzaamheid moet worden uitgevoerd. Het Leidse gemeentebestuur werkt
aan de verwezenlijking van de eerste fase van dit plan, dat een gebied van 33 ha
omvat.In dit gebied moeten 2300 woningen verdwijnen en het moet in 1980
klaar zijn. Dit betekent, behalve de zorg voor dit gebied, dus ook een verzwaring
van het woningbouwprogramma.
Er moet veel worden verplaatst en geschoven op het schaakbord van het
gemeentelijk territoir, waarop in feite in de huidige situatie te weinig vlakken zijn
open gebleven om uit de schaakmatpositie van de volgroeide stad te kunnen
geraken.
Bepalend voor het welslagen van deze reconstructie, welke dus niet alleen een
levensbelang is voor de Leidse stadskern, maar ook voor de Universiteit, is dat
het Leidse Gemeentebestuur,tijdig en binnen de eigen gemeentelijke grenzen,
voldoende armslag krijgt om planmatig te doen wat noodzakelijk is.
Het is noodzakelijk, dat men weldoordacht zelf woonwijken kan bouwen met een
variatie in het woningaanbod, die de bevolkingsbeweging in de stad op gang
houdt, zodat men steeds door kan gaan met het amoveren van slechte
woningen en het vrijmaken van grond in het centrum.
Ruimte en bewegingsvrijheid binnen een ruimere gemeentelijke begrenzing zijn
een eerste eis, als men bedenkt dat deze de vernieuwing van het centrum
mogelijk moet worden door een geleidelijke verplaatsing en opschuiving van
omstreeks 40% van alle Leidse gezinnen.
De woningbouw
Het zwaartepunt van de Leidse woningbouw na de Tweede Wereldoorlog ligt
aan de zuidwestelijke zijde van de stad.
Ondanks het feit, dat na 1945 in Leiden reeds voor bijna 30.000 mensen
woningen zijn gebouwd, is de woningnood in deze stad nog lang niet
overwonnen.
Het tekort kan geschat worden op omstreeks 2250 woningen.
Indien men deze op dit ogenblik kon bouwen zouden ze aldus bestemd
moeten worden:
1250 om aan de door de woningnood gedwongen samenwoningen een eind te
maken, 1000 voor gezinnen, die in de binnenstad in de meest saneringsrijpe
woningen huizen.
Binnen de huidige gemeentegrenzen kan nog slechts op een enkele plaats
grond worden uitgegeven voor middenstandswoningen. Voor sociale
woningbouw is geen grond meer beschikbaar.
In verband met de reconstructie van de binnenstad moeten zeker 2300
gezinnen aan een nieuw onderdak worden geholpen. En dit vóór 1980.
Wel wordt er ook in de omliggende gemeenten gebouwd om in de
behoefte te voorzien, maar het Leidse gemeentebestuur kan niet blind
zijn voor het gevaar dat, al emancipeert de arbeiderswoning, de
differentiatie van het woningbezit - noodzakelijk voor het verkrijgen
van een gevarieerde bevolkingsstructuur - in de onderscheiden
gemeenten te gering wordt, als men in de randgemeenten zijn
voorkeur voor de middenstandswoning steeds zo zeer laat spreken.
website van Patrick Galjaard